De wijze waarop waterschappen de kosten van de watersysteem- en zuiveringstaak gaan toedelen verandert vanaf 2026 ingrijpend. Door de herziening van het belastingstelsel vallen bepaalde afvalwaterstromen straks buiten de wettelijke zuiveringstaak. Wat betekent dit voor huishoudens en bedrijven die al jaren direct op een leiding van het waterschap zijn aangesloten, de zogeheten ‘inprikkers’?
Moeten zij ineens een commercieel contract inclusief BTW met het waterschap afsluiten? Voor iets waar ze niet om vroegen? Of kunnen waterschappen kiezen voor een alternatief dat recht doet aan het verleden én aan bestuurlijke betrouwbaarheid?
In dit artikel leggen we uit waarom het ‘zuiveringsrecht’ volgens artikel 115 van de Waterschapswet een serieuze optie is voor het doorbelasten van de kosten voor het zuiveren van separate afvalwaterstromen. Kosten die straks niet meer met de zuiveringsheffing mogen worden verrekend.
Een recht of kromme redenering?
In een maatschappij die steeds milieubewuster is en waarin technologische ontwikkelingen hard gaan, zien de waterschappen een rol voor zichzelf weggelegd in het onttrekken van bepaalde stoffen uit proceswater. De waterschappen krijgen dat proceswater nu niet, omdat dat naar gespecialiseerde bedrijven gaat en vaak niet op de gemeentelijke riolering mag worden afgevoerd. Om dat water wel te krijgen, zullen de waterschappen zich op de ‘markt’ van dit ‘waardevolle’ water moeten gaan begeven. Waterschappen concurreren dan met andere bedrijven die dat water zuiveren, dus wordt het zuiveren van dat type afvalwater gezien als een economische activiteit. Een proces dat waarschijnlijk met BTW belast zal zijn en waar een prijs voor gerekend zal moeten worden die voldoet aan de voorwaarden van de Wet Markt en Overheid.
De activiteiten met dat type water kunnen dan natuurlijk niet tot de zuiveringstaak van het waterschap worden gerekend en dat hoeft ook niet. Met de aanbieders van dat water kan het waterschap immers een private overeenkomst sluiten met voorwaarden en beprijzing.
Bij de herziening van het waterschapsbelastingstelsel dat per 1 januari 2026 in werking treedt, werd het bovenstaande mogelijk gemaakt. Water dat via de gemeentelijke riolering bij de zuivering komt, valt vanaf 2026 onder de wettelijke zuiveringstaak. De taakkosten worden bestreden met de zuiveringsheffing. Al het andere water dat het waterschap verwerft, valt vanaf 2026 niet meer onder de zuiveringstaak en dient in private sferen afgerekend te worden tussen partijen op een markt van vraag en aanbod. Het waterschap opereert dan als ondernemer.
Logisch of toch niet?
Dat is allemaal logisch en een stap vooruit voor waterschappen met ambities op dat vlak. Maar hoe zit het met particulieren en bedrijven die in het (soms verre) verleden geen aansluiting op de gemeentelijke riolering kregen? Zij werden door een besluit van gemeenten en waterschappen destijds om moverende redenen rechtstreeks aangesloten op de infrastructuur van het waterschap. Het huishoudelijk of bedrijfsafvalwater wordt al jarenlang afgevoerd en gezuiverd door het waterschap, terwijl deze particulieren en bedrijven netjes zuiveringsheffing betalen. Dat is nu verleden tijd. Althans, als uitgegaan wordt van de situatie dat al deze zogenaamde ‘inprikkers’, of ‘separate afvalwaterstromen’, ineens op privaatrechtelijke wijze voor de diensten van het waterschap moeten gaan betalen. Een tarief, verhoogd met BTW omdat de zuiveringsheffing niet meer geheven mag worden.
Zoals gezegd, het door het waterschap te verwerven water dat ook voor private zuiveraars interessant is, moet buiten de zuiveringstaak en de zuiveringsheffing blijven. Maar moeten alle bestaande inprikkers over dezelfde kam geschoren worden? Zij hadden destijds geen keuze, maar werden tot deze afvoer-vorm gedwongen. Dat zou wel eens opgewekt vertrouwen kunnen opleveren waar een betrouwbare overheid zich aan moet conformeren. Maar misschien nog wel belangrijker, het water dat zij aanleveren is niet waardevol voor private zuiveraars. Als dat wel het geval was dan ging dat water nu niet tegen betaling naar de zuivering van het waterschap, maar tegen een vergoeding naar een private zuiveraar. Die overigens het restproduct na onttrekken van het waardevolle alsnog aan het waterschap ter zuivering aan zal bieden. Voor dat type afvalwater is dus geen markt. Het zuiveren ervan betreft geen economische activiteit. Daarmee geldt geen BTW-plicht en hoeft een tarief niet gebaseerd te zijn op een commerciële kostprijsberekening volgens de WM&O. Waarom dan toch een private overeenkomst?
Een recht of een kromme factuur?
De zuiveringsheffing voor de bestaande inprikkers is dus uitgesloten. Wanneer de private weg eigenlijk niet passend is, vanwege het zuiver (kost)prijsverhogend werken van de BTW-heffing bij gebruikers die BTW niet kunnen verrekenen, of vanwege het historisch vertrouwen, dan moet gekeken worden naar een alternatief. Dus naar de ‘rechten’ die een waterschap op basis van artikel 115 Waterschapswet mag heffen. Dat wordt meestal uitgelegd als een legesheffing, maar dat is te beperkt. Het gaat om dekking van kosten voor het verlenen van vergunningen en ontheffingen door het waterschap (wettelijke taak). Het betreft echter ook het gebruik overeenkomstig de bestemming van voor de openbare dienst bestemde waterschapsbezittingen of van voor de openbare dienst bestemde werken of inrichtingen die in beheer of in onderhoud zijn bij het waterschap. Tot slot gaat het ook om het genot van door of vanwege het waterschapsbestuur verstrekte diensten. Niet valt in te zien waarom het afnemen, transporteren en zuiveren van het afvalwater van de bestaande inprikkers niet hieronder valt en de kosten van deze dienstverlening niet met een ‘zuiveringsrecht’ kunnen worden gedekt. De stelling dat het waterschap artikel 115 alleen heeft gekregen voor wettelijke taken snijdt geen hout, want daarvoor kregen de waterschappen een watersysteemheffing, zuiveringsheffing, verontreinigingsheffing en legesheffing voor het verlenen van vergunningen en ontheffingen als bevoegd gezag. Dan zou artikel 115, lid 1 onder a en b van de Waterschapswet een dode letter zijn.
Dat een waterschap een meer gesloten huishouding met veel minder taken is dan een gemeente klopt. Maar waarom het heffen van een recht voor een waterschaps-eigen dienstverlening niet zou mogen blijft ongewis. Net zo ongewis als waarom een gemeente wel een reinigingsrecht kan heffen voor bedrijfsafval dat zij niet wettelijk verplicht is in te zamelen. Vanwege de meer algemene taken van de gemeente? Voor bedrijfsafval is nota bene een levendige markt van private dienstverleners.
Dus, een recht of een kromme oplossing met een private overeenkomst? De keuze lijkt eenvoudig. Tenminste als waterschapsbestuur met veel inprik-situaties van woonruimtegebruikers die volstrekt onbegrip zullen tonen bij het verzoek een overeenkomst te sluiten en ineens 21% meer te moeten gaan betalen voor iets waar zij niet om gevraagd hebben. Een waterschap met een handvol situaties van inprik-bedrijven met BTW-verrekening zal er waarschijnlijk anders in zitten. Als dergelijke bedrijven bij het aangeboden contract uit bedrijfseconomische overwegingen kiezen voor een private zuiveraar is er geen man overboord.
De adviseurs en juristen van ANG denken altijd in oplossingen. Meer weten? Neem contact op met Michel ten Brummelhuis.